Oorsprong en geschiedenis

Sinds zijn ontstaan heeft de mens, met instinct voor zelfbehoud, gevochten en werd daardoor geïnspireerd zijn lichamelijke vaardigheid te ontwikkelen en te verbeteren en zijn lichaamskracht zo doelmatig mogelijk te gebruiken. Bij de pogingen daartoe waren milieu en levensomstandigheden van invloed op de variaties in de ontwikkeling. Daar het doel en de lichaamsmechanica gemeenschappelijk waren, konden de resultaten niet zo geheel verschillend zijn. Zonder twijfel is dat de reden van het over de wereld verspreid aantreffen van gegevens over gevechtstechnieken, die met jiu-jitsu overeenkomen en anderzijds over het gebrek aan gegevens betreffende het ontstaan van jiu-jitsu. De verscheidene opvattingen over oorsprong en ontstaan van jiu-jitsu zijn vaak gebaseerd op verhalen over bepaalde scholen of op zeldzame en vaak niet betrouwbare manuscripten, niet alleen uit Japan, maar ook uit China, Perzië, Egypte en Duitsland.

Voorgeschiedenis

Volgens T. Shidachi (een leerling van Jigoro Kano) is de oorsprong van jiu-jitsu niet duidelijk en is de tijd van eerste uitvoering niet bekend. Het is naar zijn mening zonder twijfel een zuiver Japanse kunst en niet afkomstig uit China, zoals ook wordt beweerd, hoewel invloed van Kempo, meegebracht door de Chinees Chin-Genpin (ca. 1659) buiten twijfel is. Het jiu-jitsu (ook wel bekend onder de namen yawara, tai-jutsu, wa-jutsu, komiuchi e.a.) bestond buiten het vechten met een wakizashi (een zeer kort zwaard) onder meer uit werpen, slaan, stoten (met vuist) en steken (met vingers), trappen, verwurgen, aanvallen op gewrichten (buigen en verdraaien) en het er onder houden van de tegenstander. Er zijn voldoende gegevens, die aantonen dat jiu-jitsu in Japan door de Samurai werd ontwikkeld gedurende de feodale tijd (12e -19e eeuw). Ingevolge hun positie (krijgsverrichtingen en handhaving van wet en orde) was jiu-jitsu voor hen een gemonopoliseerde training; nieuwe technieken werden zorgvuldig door hen als een familie- of schoolgeheim bewaard. Aanvankelijk moeten de technieken tamelijk primitief zijn geweest, maar in de periode van de 16e tot de 19e eeuw waren er bekwame meesters, die scholen (ryu) oprichtten, ieder naar zijn eigen opvatting met hun speciale technieken, die werden opgetekend in geheime geschriften (Densho). De oudste school is de Takenouchi-Ryu (ca. 1532), waar Kogusoku werd beoefend. De Kito-Ryu is (vermoedelijk) opgericht in het midden van de 17e eeuw door Ibaragi. Fukuno Shichiroemon was de tweede leraar; hij leerde vermoedelijk van Chin-Genpin. Op deze school werd veel aandacht besteed aan nage-waza, terwijl ook kata werden ontwikkeld. Terade van de Jikishin-Ryu had de naam judo reeds gebruikt, zoals sommige historische werken vermelden. Andere bekende scholen waren Kiushin-Ryu, Sekiguchi-Ryu, Shibukawa-Ryu, Yoshin-Ryu en de Tenshin-Ryu. Het is opvallend, dat bijna al deze scholen zijn ontstaan in het hart van Japan. In de laatste helft van de 18e eeuw kreeg het jiu-jitsu eveneens vaste voet in diverse provincies, totdat het begon terug te lopen met de dreigende val van het feodalisme.

Japans isolement

Het eerste contact van het Westen met Japan was in 1552, toen een groep Portugezen landde op het eiland Tanegashima en vuurwapens invoerde. Tussen 1609 en 1613 werden de eerste handelsakkoorden gesloten tussen Japan, Holland, China en Engeland. Wetten van Shogun Iemitsu in 1633 verboden de Japanners zich buiten de grenzen te begeven. In 1639 werden de Portugezen verbannen en - behalve enkele Hollandse kooplieden - spoedig ook alle andere Europeanen. In 1853 ging Commodore Perry naar Japan en eerst het jaar daarop, dus in 1854, stelde Japan onder druk van Amerika de havens open voor Amerikaanse schepen, waarmede de Westerse invloed in Japan definitief zijn intrede deed. In 1867 kwam er een einde aan het feodalisme en de Shogun-regering van Tokugawa door het herstel van de keizerlijke autoriteit met de troonsbestijging door keizer Meiji. In de daarop volgende Meiji-periode met moderne opvattingen werd de Samurais een verboden groep (1871). Vele Ryu werden gesloten, sommige meesters pleegden zelfmoord, vele jongeren zochten een nieuw beroep, anderen verzamelden zich in benden en oefenden terreur uit. Golven van reacties tegen radicale vernieuwingen brachten echter jiu-jitsu weer aan de oppervlakte, nadat het gedurende een tiental jaren vervallen was tot een relikwie van het verleden. De verdiensten werden opnieuw bezien; politie- en leger- marine-autoriteiten toonden veel belangstelling en op dat ogenblik deed ook het judo zijn intrede.

Jiu-Jitsu in Nederland

Na de komst van Y. Tani (1899) in Londen, bereikten judo en jiu-jitsu het Europese continent. Omstreeks 1910 gaf P.M.C. Toepoel als eerste in 's-Gravenhage les in jiu-jitsu, gevolgd door Mark en Van der Sluis, W. Kasulakoff, M. van Nieuwenhuizen en Tops. In Amsterdam gaf Boretius jiu-jitsu-les en in 1938 opende J. v.d. Bruggen in Rotterdam de eerste jiu-jitsu- en judoschool.

Voor de Tweede Wereldoorlog was het jiu-jitsu in West-Europa een soort "esoterische menge-ling van geheime kunst en gymnastiek" en beperkte zich in Nederland tot privé-clubjes en kleine sportscholen. Men sprak hier over super-jiu-jitsu, diepte-jiu-jitsu en hogeschool-jiu-jitsu en betwijfelde (vaak terecht) de kwaliteiten van elkaars methoden, zonder echter tot een test-ontmoeting op de mat te komen.

Op 29 januari 1939 was op initiatief van M. van Nieuwenhuizen de "Nederlandsche Jiu-Jitsu Bond" opgericht, waarin zich reeds kort na de bevrijding de eerste organisatorische moeilijk-heden voordeden ten gevolge van persoonlijke sympathieën en antipathieën.

In de daarop volgende jaren werd Jiu-Jitsu veelal beoefend als tweede sport naast het Judo. Jarenlang werd er geoefend aan de hand van het NAKONI systeem. Een zelfverdedigingssysteem dat is ontwikkeld door Nauwelaerts, Koning en Nieuwenhuizen, de beginletters van hun namen vormen dan ook samen de naam van het systeem. Het niveau van de beoefenaar werd bij dit systeem aangegeven door middel van de kleur van het hart van een op het pak aangebrachte kersenbloesem.

In 1983 en 1984 kwam er echter een einde aan het "kersenbloesemsysteem". Onder druk van de groeiende belangstelling voor het Jiu-Jitsu als zelfstandige sport werd een kyu- en dangraad systeem ingevoerd. Met 5 kyugraden en 10 dangraden bood dit systeem de Jiu-Jitsuka veel meer ontwikkelingsmogelijkheden dan de zes graden van het oude systeem. Daarnaast werd het niveau van de Jiu-Jitsuka voortaan net als bij Judo en Karate aangegeven door de kleur van de band.

Onder invloed van een grote groep 'echte' Jiu-Jitsuka's gaat de ontwikkeling in de volgende jaren bijzonder snel.

Wim Boersma en Mario den Edel ontwikkelden in samenwerking met leraren in het land het E-Bo-No-Kata, het eerste echte Nederlandse Jiu-Jitsukata. Al snel wordt dit een vast onderdeel van de danexamens. Het is tevens de eerste stap naar het opzetten van een meer objectief beoordelingsysteem bij examens.

In 1987 wordt voor het eerst sinds jaren weer een Jiu-Jitsuleraren opleiding gehouden. Er is nog een foto met de deelnemers aan deze eerste opleiding. In de opleiding wordt gewerkt met cursusmateriaal waar in veel gevallen Judo werd doorgestreept en Jiu-Jitsu moest worden ingevuld. De weerstand die hierover bij de deelnemers is ontstaan legt uiteindelijk de basis voor de ontwikkeling van de huidige kwalitatief goede Jiu-Jitsu leraaropleidingen.

Samen met een groep leraren uit het land wordt vervolgens een tweede kata ontwikkeld: het Ne-Waza-Jitsu-Kata. Ook wordt voor het eerst Jiu-Jitsu in wedstrijdverband beoefend. Uiteindelijk ontwikkelen zich twee systemen: het Duo System en het Fighting system. Ook wordt voor het eerst Jiu-Jitsu aan jeugdigen gegeven.

Bron: www.jbn.nl